Reglement van 16 december 1983 van beroepsplichten door de Nationale Raad van de Orde der architecten vastgesteld (B.S., 8 mei 1985)
Goedgekeurd bij art. 1 K.B. 18 april 1985 (B.S., 8 mei 1985).
Officiële Duitse vertaling: K.B. 28 februari 1999 (B.S., 27 oktober 1999 (eerste uitg.)).
Algemene beginselen van de uitoefening van het beroep
Art. 1
De uitoefening van het architectenberoep, langs de uitdrukking van de eigentijdse verlangens om, en door deze zoveel mogelijk te transponeren in wat in de toekomst het levens- en het werkmilieu van de mens zal uitmaken, poogt zekere essentiële waarden veilig te stellen. Ongeacht zijn statuut legt de architect getuigenis af van een voortdurende eerbied ten aanzien van alle factoren die het milieu beïnvloeden, en moet hij zijn houding daarop optimaal afstemmen.
Hij behoort scheppingen te verwezenlijken die het natuurlijk en cultureel patrimonium dat gevrijwaard dient te worden, verrijken. De architect moet zijn beroep uitoefenen met bekwaamheid en doeltreffendheid en met inachtneming van de beroepsethiek.
Toepassingsgebied
Art. 2
Dit Reglement van beroepsplichten vindt toepassing op eenieder die ingeschreven is op het tableau of op de lijst van stagiairs van een Raad van de Orde van Architecten, alsmede op eenieder die door de Orde gemachtigd is om bij gelegenheid het beroep van architect in België uit te oefenen bij toepassing van artikel 8, derde lid, van de wet van 26 juni 1963 tot instelling van een Orde van Architecten.
Die personen worden in dit reglement aangeduid met de benaming “architect”, zonder afbreuk te doen aan de titel zoals bepaald in artikel 1 van de wet van 20 februari 1939.
Onverminderd de toepassing van de wetten en besluiten, stelt dit reglement de regels vast die eigen zijn aan de hoedanigheid van architect, alsmede die welke van toepassing zijn bij de uitoefening van het beroep. Het kan bovendien nader bepaald worden in bindende normen, goedgekeurd bij een in Ministerraad overlegd koninklijk besluit op voorstel van de Nationale Raad van de Orde, en in aanbevelingen gegeven door de Nationale Raad van de Orde.
Vormen en modaliteiten van uitoefening van het beroep van architect
De architect oefent zijn beroep uit hetzij als zelfstandige, hetzij als ambtenaar of beambte van een openbare dienst, hetzij als bezoldigde.
Ongeacht zijn statuut moet de architect de nodige onafhankelijkheid hebben om zijn beroep uit te oefenen overeenkomstig de opdracht die van openbare orde is en de regels van de plichtenleer, om aldus de verantwoordelijkheid op te nemen voor de daden die hij stelt.
Hij brengt de Orde onmiddellijk op de hoogte van elke wijziging in zijn statuut.
De architect moet het aantal en de omvang van de opdrachten die hij aanneemt aanpassen aan zijn persoonlijke mogelijkheden van tussenkomst, aan de middelen die hij kan aanwenden, en aan de bijzondere eisen die de belangrijkheid en de plaats van uitvoering van zijn opdrachten meebrengen.
De zelfstandige architect is diegene die, voltijds of deeltijds, zijn beroep uitoefent buiten ieder publiekrechtelijk statuut of dienstbetrekking.
Hij oefent zijn beroep uit, alleen of als medewerker van één of meer op het tableau van de Orde of op een lijst van stagiairs ingeschreven personen, of in een professionele burgerlijke vennootschap of in een vereniging.
De uitoefening van het beroep van architect in het kader van een professionele burgerlijke vennootschap of vereniging is toegelaten als de statuten ervan geen enkele beschikking inhouden die indruist tegen onderhavig Reglement van beroepsplichten.
De architect die een vereniging of vennootschap wenst aan te gaan, mag zich evenwel slechts binden indien de Raad van de Orde heeft bevestigd dat het contract of de statuten in overeenstemming zijn met de voorwaarden gesteld in dit artikel en rekening houdend met de bepalingen van artikel 3.
Art. 6
De architect-ambtenaar is diegene die aangeworven of benoemd is als architect door een openbare dienst zoals de Staat, een gewest, een provincie, een gemeente, een intercommunale, een openbare instelling of een parastatale instelling. Dit geldt niet voor de personen bedoeld in alinea 2 van artikel 5 van de wet van 20 februari 1939 op de bescherming van de titel en van het beroep van architect. Wanneer de architect-ambtenaar er niet toe gebracht wordt als architect op te treden, is hij er niet toe gehouden zich in te schrijven op het tableau of op de lijst van de stagiairs van een Raad van de Orde van Architecten. Overeenkomstig artikel 4 van onderhavig reglement oefent hij het beroep uit, in algehele intellectuele en technische onafhankelijkheid.
Art. 7
De architect-bezoldigde is diegene die het beroep geheel of ten dele in dienst van een natuurlijke of rechtspersoon uitoefent in het raam van een arbeidsovereenkomst voor bedienden.
De architect-bezoldigde moet beschikken over de mogelijkheid zijn verantwoordelijkheid op te nemen in functie van de specificiteit van het beroep.
Hij moet er onder meer over waken dat de betrekkingen tussen zijn werkgever en diens medecontractant niet strijdig zijn met de wetten en reglementen die de uitoefening van het beroep van architect bepalen; in voorkomend geval, dient hij zijn werkgever hiervan op de hoogte te stellen.
Art. 8
De architect-bezoldigde kan zijn beroep niet als zelfstandige uitoefenen dan met voorafgaande machtiging van de Raad van de Orde die beslist, rekening houdend met de elementen eigen aan de zaak, inzonderheid met de beschikbaarheid van de architect voor de bouwheer.
Overeenkomstig artikel 5 van de wet van 20 februari 1939 (gewijzigd op 12 juni 1969) wordt van deze laatste bepaling afgeweken ten behoeve van de architect die de hoedanigheid van ambtenaar of van beambte van een openbare instelling heeft verkregen op grond van een onderwijstaak voor een vak dat verband houdt met de architectuur of de bouwtechniek. Deze afwijking geldt eveneens voor de persoon die beschouwd wordt als gelijkgesteld met de ambtenaar en met de beambte van een openbare dienst.
Art. 9
De architect die als deskundige optreedt, moet door zijn beroepspraktijk de nodige ervaring bezitten om de hem voorgelegde problemen op te lossen. Hij vervult de hem toevertrouwde opdrachten met bekwame spoed, discretie en onafhankelijkheid.
Uitoefening van het beroep van architect en onverenigbaarheden
Betrekkingen met de bouwheer
Art. 10
1° Het uitoefenen van het beroep van architect is onverenigbaar met het beroep van aannemer van openbare of private werken.
2°
a) De architect kan nochtans als zelfstandige of onder bediendencontract deelnemen aan het ontwerpen van bepaalde materialen, elementen of bouwsystemen, op voorwaarde dat zijn deelneming goedgekeurd wordt door zijn Raad van de Orde, op grond van de door de Orde ter zake gegeven aanbevelingen.
b) Overeenkomstig de door de Orde vast te stellen aanbevelingen, en op voorwaarde dat hij zijn onafhankelijkheid behoudt, mag de architect onder meer met een aannemer deelnemen aan een vennootschap van onroerende diensten, waarvan de statuten voorafgaandelijk door de Raad van de Orde moeten goedgekeurd worden; hij houdt daarbij rekening met de bepalingen van artikel 11.
3° De architect mag door de bouwheer belast worden om in naam en voor rekening van deze laatste het geheel van de handelingen te verrichten die de verwezenlijking van een bouwwerk meebrengen, behoudens de onverenigbaarheid voorzien in § 1 hiervoor.
Het bijzonder mandaat dat hij daartoe ontvangt moet vastgelegd worden in een geschreven overeenkomst waarin, onder meer, de omvang van de hem toegekende volmachten wordt gepreciseerd, en of het mandaat gratis dan wel bezoldigd is.
De aansprakelijkheid van de architect als mandataris is bepaald in Titel XIII van Boek III (artikelen 1984 en volgende) van het Burgerlijk Wetboek.
4° De architect mag tevens het beheer van de onroerende goederen aannemen en alle daarmee verbonden handelingen verrichten; deze bedrijvigheid mag echter niet worden uitgeoefend onder de vorm van een agentschap of van een zakenkantoor.
De architect mag de bij artikel 10 als onverenigbaar aangemerkte handelingen iet rechtstreeks en evenmin onrechtstreeks of bij tussenpersoon verrichten.
Art. 12
Naargelang zijn statuut wordt de architect vergoed door honoraria, vacaties, wedde of bezoldigingen die hem middelen van bestaan kunnen verschaffen en die hem toelaten zijn beroep uit te oefenen in eer en waardigheid.
Bovendien moeten ze hem toelaten zijn onkosten te dekken, onder meer de verzekering van zijn beroepsaansprakelijkheid.
[…]1 Inbreuken op deze bepalingen hebben de toepassing van de tuchtstraffen tot gevolg zoals voorzien in artikel 21 van de wet van 26 juni 1963.
De Nationale Raad stelt de referentieschalen van wedden en bezoldigingen voor.
De architect die opgetreden is als deskundige stelt zijn staat van ereloon en kosten met gematigdheid vast, en houdt rekening met alle elementen van de zaak, inzonderheid met de moeilijkheidsgraad en de omvang van zijn prestaties, en in enigerlei mate met de financiële draagkracht van partijen en met de belangen die in werkelijkheid op het spel staan.
Wetshistoriek
1Gewijzigd bij art. 3 KB 18 augustus 2010 (BS 25 augustus 2010).
Art. 13
De architect mag, op discrete wijze en in onafhankelijkheid, zijn activiteit aan het publiek bekend maken; hij moet daarbij elke opdringerige reclame volstrekt vermijden. Hij waakt erover dat anderen zijn naam noch zijn titel onrechtmatig en/of met handelsdoeleinden gebruiken.
a) Hij mag zijn hoedanigheid van architect vermelden in boeken, studies of artikelen in wetenschappelijke, kunst- of vaktijdschriften, alsook ter gelegenheid van elke tussenkomst met het oog op een informatie van het publiek.
b) Vanaf de aanvang van de werken tot en met het beëindigen ervan, laat de architect die instaat voor de controle op de uitvoering van de werken een bord aanbrengen op de werf overeenkomstig de bepalingen van de Orde ter zake. Dit bord dient de naam of namen te vermelden van de architecten die met een opdracht belast zijn bij de uitwerking van het ontwerp.
c) De architect heeft het recht om op zijn werk, na voltooiing, zijn naam aan te brengen, voor zover dit op een bescheiden wijze geschiedt.
d) Onverminderd de reglementering ter zake mag de architect die gelast wordt te onderhandelen in de verkoop van een onroerend goed, slechts op bescheiden wijze melding maken van zijn hoedanigheid als architect.
Art. 14
De architect onthoudt zich van elke demarche en van elk aanbod waardoor de waardigheid van zijn beroep kan worden geschaad. Het is hem onder andere verboden werk na te streven door het verlenen van voordelen aan derden zoals faciliteiten of commissielonen.
Art. 15
De architect, hetzij hij alleen werkt of in vereniging of in vennootschap, verzekert zijn burgerlijke beroepsaansprakelijkheid, met inbegrip van zijn tienjarige aansprakelijkheid.
Deze verzekering zal een onderdeel kunnen vormen van een verplichte globale verzekering van alle partijen die bij de bouw betrokken zijn.
Deze verzekering zal uitwerking blijven behouden gedurende een periode van tien jaar vanaf de inontvangstneming en dit voor de werken die beëindigd zijn op het ogenblik van het overlijden van de verzekerde.
Art. 16
Hij let erop ontwerpen voor te stellen die binnen de grenzen blijven van het in de opdracht vastgestelde programma en van de begroting die eruit voortvloeit, zoals blijkt uit de overeenkomst tussen de partijen.
Worden tijdens de studie of tijdens de uitvoering van de werken wijzigingen aangebracht aan het in de overeenkomst vastgestelde programma, dan moeten deze alle het voorwerp zijn van een bijkomende overeenkomst die er de financiële weerslag zal van vermelden.
Art. 17
Hij waakt over het naleven van de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op de hem toevertrouwde opdracht.
Art. 18
Buiten het geval dat hij geroepen wordt om in rechte getuigenis af te leggen, is het aan de architect verboden de geheimen waarvan hij uit hoofde van zijn staat of beroep kennis draagt, bekend te maken.
Art. 19
Wanneer de cliënt-bouwheer een goed bouwt of laat bouwen om het te verkopen of het gebruik ervan af te staan voor een duur van meer dan negen jaar, moet de architect de belangen van de cliënt dienen voor zover deze in overeenstemming te brengen zijn met de vrijwaring van het openbaar belang en van de gewettigde belangen van gebruikers of van toekomstige verwervers.
De beschikkingen van dit artikel zijn van toepassing zowel op de zelfstandige als op de bezoldigde architecten wier werkgever dergelijke opdrachten aanvaardt.
Desgevallend zijn de provinciale Raden van de Orde bevoegd om kennis te nemen van het contract tussen de zelfstandige architect en de bouwheer en ook van het bediendencontract tussen de architect en zijn werkgever.
Art. 20
Voor iedere opdracht dient de overeenkomst schriftelijk te worden opgesteld, ten laatste op het ogenblik dat de opdracht bepaald werd; deze overeenkomst moet duidelijk de wederzijdse verplichtingen der partijen bepalen, zoals zij uit onderhavig reglement voortvloeien.
De overeenkomst bepaalt onder de hierna vermelde opdrachten deze waarmee de architect belast is:
– het collationeren van de gegevens die nodig zijn voor het ontwerp;
– de studie van het programma;
– de schets en het voorontwerp;
– het administratief dossier;
– het dossier voor de bestelling: plannen, geschreven documenten en verslag van de aanbesteding;
– het uitvoeringsdossier en de opdracht voor de controle der werken;
– de bijstand bij de oplevering en het nazicht der rekeningen.
Art. 21
In toepassing van de wet van 20 februari 1939, mag de architect de opdracht voor het opmaken van een uitvoeringsontwerp niet aanvaarden zonder tegelijkertijd te zijn belast met de controle op de uitvoering der werken.
Van dit beginsel wordt afgeweken wanneer de architect de verzekering heeft dat een ander architect, ingeschreven op een tableau of op een lijst van stagiairs, met de controle belast is. In dit geval geeft hij hiervan kennis aan het openbaar bestuur dat de bouwtoelating heeft verleend, evenals aan zijn Raad van de Orde, en deelt de naam mee van de architect die hem opvolgt.
Hij zal op dezelfde wijze handelen wanneer hij, na een uitvoeringsontwerp te hebben afgeleverd, door de bouwheer van de controleopdracht wordt ontheven.
Art. 22
Wat ook zijn statuut weze, staat de architect de opdrachtgever bij in de keuze van de aannemer met het oog op de verwezenlijking van het ontwerp in de beste voorwaarden naar prijs en kwaliteit.
Hij vestigt de aandacht van zijn cliënt op de waarborgen welke de aannemer biedt.
Art. 23
Bij aanbesteding van de werken, en ook wanneer de toewijzing van opdrachten op een andere wijze geschiedt, zal de architect erover waken dat alle mededingers gelijke kansen hebben, en zal hij de bouwheer bijstaan, zoals voorzien in artikel 22.
Betrekkingen van de architect met de technische adviseurs
Art. 24
Wanneer beroep gedaan wordt op een technisch adviseur moet de architect, voorafgaandelijk aan elke prestatie, de omvang van de tussenkomst van deze adviseur schriftelijk laten vastleggen, evenals de respectieve rol en verantwoordelijkheid van ieder practicus met inbegrip van de verzekeringen, hierbij onder andere rekening houdend met de beschikkingen van de artikelen 1792 en 2270 van het Burgerlijk Wetboek.
De genoemde overeenkomst zal eveneens het bedrag en de modaliteit der vergoeding van de technische adviseur bepalen.
Wanneer beroep gedaan wordt op de medewerking van een technisch adviseur, behoudt de architect alle prerogatieven van zijn opdracht.
Beperking toepassing
Het K.B. van 18 april 1985 wordt door de Raad van State vernietigd voor zover dat K.B. bindende kracht verleent aan art. 24, eerste en tweede lid (Arrest R.v.St. nr. 28581, 13 oktober 1987 (B.S., 25 december 1987)).
Betrekkingen met de andere architecten
Art. 25
De architect geeft blijk van collegialiteit en loyauteit.
Hij beoordeelt het werk van zijn confraters in alle objectiviteit en moet eveneens aanvaarden dat zijn werk in dezelfde geest door zijn confraters beoordeeld wordt.
In het algemeen onthoudt hij zich van elke praktijk die zijn confraters in hun beroepssituatie zou schaden.
Art. 26
Indien een architect, om welke reden ook, gevraagd wordt een confrater op te volgen, moet hij deze daarvan schriftelijk inlichten, of in geval van overlijden zijn erfgenamen bij aangetekend schrijven, en dient hij te vragen naar de bezwaren die daaruit zouden kunnen voortvloeien.
De opvolgende architect dient dit voorafgaandelijk aan zijn provinciale Raad mee te delen, en zijn opdracht te omschrijven.
Zonder voorafgaande toestemming van zijn provinciale Raad, mag de architect niet optreden vooraleer hij zich ervan vergewist heeft dat de honoraria, verschuldigd aan zijn voorganger, betaald werden aan deze laatste of aan diens rechthebbenden.
Indien er betwistingen ontstaan of bij hoogdringendheid kunnen de provinciale Raden aan de architect die door de opdrachtgever wordt aangesproken, machtiging verlenen om de voorgestelde opdracht geheel of gedeeltelijk uit voeren.
In geval van betwisting over het bedrag van de erelonen kan de bevoegde provinciale Raad een bedrag in consignatie laten deponeren totdat hij uitspraak zal gedaan hebben.
De architect of zijn erfgenamen bezorgen aan de opvolgende architect het volledig dossier alsook alle nodige inlichtingen en documenten in hun bezit.
Art. 27
Indien meerdere architecten samenwerken, voor het geheel of voor een gedeelte, aan de uitvoering van eenzelfde opdracht, of aan een opdracht als technisch adviseur, moeten hun betrekkingen gekenmerkt zijn door een volledige geest van samenwerking.
Deze architecten wisselen alle inlichtingen en documenten uit in het belang van de opdracht en van de samenwerking.
Betrekkingen van de architect met de Orde
Art. 28
De architect kan de bevoegdheid van de provinciale Raad waarvan hij afhangt niet afwijzen, wanneer om de tussenkomst van deze Raad wordt verzocht door de opdrachtgever in toepassing van artikel 18 van de wet van 26 juni 1963.
Art. 29
Op eenvoudige vraag van zijn provinciale Raad deelt de architect, in zaken die hem betreffen, alle inlichtingen en documenten mee welke nodig zijn bij het vervullen van de opdracht van de Raad van de Orde.
Wedstrijden
Art. 30
De architect mag deelnemen aan een wedstrijd die hem in concurrentie brengt met andere architecten op basis van de kwaliteit der ontwerpen, en indien de reglementaire schikkingen van deze wedstrijd verenigbaar zijn met de eer en de waardigheid van het beroep.
[…]
De deelneming van de architect aan een wedstrijd-offertevraag, die tegelijkertijd het opmaken van een ontwerp en de uitvoering ervan omvat, is enkel toegelaten wanneer de voorwaarden of beschikkingen van deze opdracht in niets afwijken van de wetten en reglementen die het beroep van architect beheersen, onder meer betreffende de onafhankelijkheid overeenstemmend met de specifieke aard en het einddoel van de architectenopdracht.
Wetshistoriek
Lid 2 opgeheven bij beslissing Nationale Raad 21 november 2003.
Intellectuele rechten
Art. 31
De architect, auteur van een creatie of van een uitvinding, is ertoe gemachtigd hiervoor auteursrechten en brevetrechten te ontvangen en er een degelijk profijt uit te halen.
De architect, die nieuwe technieken of procédés ontwikkelt, mag deze beschermen door brevetten of andere rechtsmiddelen. Hij mag zijn medewerking verlenen aan de exploitatie van genoemde brevetten en rechten, op voorwaarde dat hierdoor zijn onafhankelijkheid niet in het gedrang komt.
Onder voorbehoud van hetgeen voorafgaat, zal hij zijn confraters machtigen van zijn uitvinding gebruik te maken.